Het Waterproject

In de eerste helft van de 19e eeuw ging de overbevolkte binnenstad van Rotterdam gebukt onder een doordringende stank die opsteeg uit de binnenstadswateren. Grote boosdoeners waren de bewoners zelf, die hun menselijke fecaliën (illegaal) in de havens en grachten loosden. Daar kwamen nog eens de slachthuizen bij die hetzelfde deden met het slachtafval. Doordat het water vaak stilstond, hadden deze stoffen alle gelegenheid om te rotten. Het vieze water veroorzaakt menig cholera-epidemie, daarvan waren velen wel overtuigd. Van bacteriën had men nog niet gehoord. Daarentegen vond de Miasmen-theorie veel gehoor. Miasmatici waren ervan overtuigd dat uit de stinkende grachten schadelijke gassen opstegen, miasmen, waarvan de mensen ziek werden. Luchtcirculatie, lichttoetreding en ook watercirculatie waren dé remedie voor dit probleem. De theorie leidde tot een aantal bizarre maatregelen, zoals het kappen van bomen, die de luchtcirculatie en lichttoetreding verstoorden. Dat bomen juist zuurstof toevoegden aan de stedelijke atmosfeer was niet goed bekend. De Miasmatici vonden gelukkig ook de regelmatige verversing van het water ook belangrijk. Een maatregel, die – zoals we nu weten - veel meer zoden aan de dijk zet.

De waterhuishouding van de binnenstad werd echter beheerst door het Hoogheemraadschap van Schieland. Dit waterschap had echter vooral de belangen van de omliggende polders op het oog en verbood de gemeente de binnenwateren te spoelen als dat nadelig was voor de waterstand in de polders.W.N. Rose (1801-1877) In 1842 kwam stadsarchitect Rose met een voorstel voor een Waterproject om o.a. de waterhuishouding te verbeteren. De gemeenteraad schrok terug voor de hoge kosten. Men nam wel wat noodmaatregelen voor de drinkwatervoorziening en dempte een paar grachten. In 1854 ging de raad wel akkoord met een aangepast plan. Redenen hiervoor waren de cholera-epidemie van 1853, de betere economische situatie, de grotere bestuurlijke armslag die de stad kreeg door de Gemeentewet en de Onteigeningswet en de dreigende imagoschade voor de tweede stad van het land, wegens de doordringende stank die er hing.

Het nieuwe plan van Rose voorzag in een scheiding van de Rotterdamse waterhuishouding van die van Schieland. Er kon bij vloed vers Maaswater worden ingelaten, zodat de binnenstadswateren konden worden ververst. De Polderstad, dat wil zeggen de bewoonde gebieden buiten de stadsvesten,  zoals Cool en Rubroek werden met behulp van het hoogte verschil van vers water voorzien. DeSituatiekaart Waterproject 1854 binnenstad werd afgewaterd door twee stoomgemalen. De niet-bebouwde delen van de polderstad werden door singels afgewaterd: de Westersingel, Diergaardesingel, Noordsingel, Crooswijksesingel en Boezemsingel. Deze singels vormden meteen de nieuwe grens tussen stad en platteland. J.D. Zocher kreeg de opdracht voor een landschapsontwerp om de singels te verfraaien. Zocher had al de nodige opdrachten in Rotterdam (Nieuwe Plantage, Het Park) en elders gekregen voor park en singelontwerpen in zijn Engelse Country stijl, die in die tijd zeer populair was. Door het werk van Zocher werd naast een waterhuishoudkundig werk ook een recreatieve voorziening gecreëerd, die men toen een “Wandeling” noemde. Het woord sloeg niet alleen op het wandelen zelf, maar ook op het parcours.Vanaf het eind van de 18e eeuw was het aanleggen van “Wandelingen” rond de stad gangbaar geworden in Nederland. Meestal werden hier voormalige stadswallen voor gebruikt, die door het afschaffen van de vestingswet konden worden gesloopt. Ondermeer in Arnhem (1817), Haarlem (1821) en Utrecht (1829) werd dit kunstje door Zocher met succes toegepast.

In 1858 lanceerde Rose - in aanvulling op het waterproject - zijn Plan tot aanleg van nieuwe straten in de polders Cool en Rubroek. Hiermee wilde Rose de stedenbouwkundige situatie in de verstedelijkte polders verbeteren. Aan de westzijde legde hij een viertal brede straten aan: Kortenaerstraat, Witte de Withstraat, Van Oldenbarneveltstraat en de Aert van Nesstraat, die de polder Cool doorsneden. In Rubroek werden de Jonker Fransstraat, straat F en de Hugo de Grootstraat geprojecteerd.Noordsingel 1910

Het type bebouwing aan de singels was niet nauwkeurig omschreven. Alleen in het Coolpolderplan stond iets over een aanleiding tot het bouwen van “sierlijke landhuizen en bevallige villa’s”. Door de grote bevolkingsdruk is dit maar in zeer beperkte mate gelukt. Alleen het weren van arbeiderswoningen aan de singels werd in de regelgeving vastgelegd. Uiteindelijk zijn er overwegend middenstandswoningen gebouwd langs de singels. Deze steken echter weldegelijk af als een “gouden rand” ten opzichte van de arbeiderswoningen die er achter liggen.

  Het directe effect op de verbetering van de gezondheidstoestand was niet zo groot. Het plan voorzag niet in een scheiding tussen de afvoer van vuil water van de aanvoer van schoon water. Hierdoor werden nog steeds fecaliën in de singels geloosd, waardoor de singels ook gingen stinken. Dit euvel werd pas na 1883 (en nog een paar cholera-epidemieën later) verholpen door de aanleg van een rioleringssysteem onder leiding van directeur gemeentewerken G.J. de Jongh. Hij had hiervoor inspiratie opgedaan in Parijs en Berlijn. Samen met de aanleg van de drinkwaterleiding vanaf 1868 werd ook dat deel van het gezondheidsprobleem opgepakt.

Terug